Steeds meer gemeenten stellen de CO2-footprint van hun organisatie op. Dat merkt Stimular in het toegenomen aantal vragen om begeleiding. Stimular ondersteunt op dit moment Papendrecht, Roosendaal, Leiden en Hilversum bij het opstellen van hun CO2-footprint.
In de basis is een CO2-footprint opstellen niet moeilijk, maar zeker de eerste keer zijn er flink wat keuzes en vragen: Neem je alle energieaansluitingen mee; ook die van sportvelden en commercieel verhuurd vastgoed? Hoort woon-werkverkeer bij de CO2-footprint? Hoe verzamel je gegevens? Wat doe je met cijfers die niet bekend zijn? Is de uitkomst realistisch? Daarom zoeken gemeenten ondersteuning. Stimular helpt de gemeenten bij de keuzes bij het opstellen van de CO2-footprint, zodat zij een betrouwbare CO2-footprint maken en goed voorbereid zijn om komende jaren hun CO2-footprint te blijven monitoren.
Afbakenen van de CO2-footprint
De afbakening van de CO2-footprint is voor een gemeentelijke organisatie vaak wat lastiger dan voor een bedrijf. Want gemeenten hebben veel energieaansluitingen, zowel voor gebouwen als voor installaties zoals parkeerautomaten, gemalen en openbare verlichting. De invloed van de gemeente op het energieverbruik verschilt per aansluiting. Zo heeft gemeente Papendrecht veel vastgoed in eigendom dat ze verhuren aan maatschappelijke organisaties en bedrijven. Papendrecht betaalt daar niet voor het energieverbruik, maar voelt zich wel verantwoordelijk voor de verduurzaming van dat vastgoed. Stimular hielp Papendrecht beslissen welke aansluitingen thuis horen in de CO2-footprint van de gemeente.
Clusteren van locaties en energiestromen
Behalve al die energieaansluitingen bestaat de CO2-footprint van deze gemeenten voor een groot deel uit vervoer: zakelijk, veegwagens en dergelijke, soms vuilniswagens, woon-werkverkeer. Een gemeente kan ervoor kiezen om alles bij elkaar op te tellen tot één footprint, maar dan herkennen de verschillende sectoren in de gemeente zich daar vaak nauwelijks in. Elke locatie individueel meenemen maakt het dan weer onoverzichtelijk. Daarom kiezen de meeste gemeenten voor clusters. Elke gemeente kan hierin eigen keuzes maken die goed passen bij de organisatie en de beschikbaarheid van gegevens.
De gemeente Papendrecht maakt voor veel locaties aparte CO2-footprints die ze optelt tot een totaalfootprint, terwijl de gemeente Leiden kiest voor twee clusters: werkplekken (gebouwen) en openbare voorzieningen. De gemeente Hilversum heeft specifiek footprints van een aantal gebouwen en daarnaast een totaal CO2-footprint. Stimular ondersteunt gemeenten door de verschillende opties zichtbaar te maken en de voor- en nadelen daarvan te bespreken.
Zoektocht naar cijfers
Het eerste jaar blijkt meestal een stevige zoektocht om alle cijfers voor de CO2-footprint boven water te krijgen. Vaak is nog niet bekend wie welke cijfers kan aanleveren en welke cijfers nodig zijn. Energieverbruikscijfers liggen bij een gebouwbeheerder, cijfers over het woon-werkverkeer bij personeelszaken en cijfers over dieselgebruik van voertuigen zoals veegwagens bij de gemeentewerf. Regelmatig zijn cijfers niet hapklaar, maar is een selectie, omrekening of schatting nodig. Bijvoorbeeld om de elektriciteitsopbrengst van PV-panelen in te vullen. Een externe adviseur kan hierbij ervaring van andere gemeenten inbrengen en de gemeenten helpen met handige tips en trucs bij het verzamelen van gegevens en bij het zichtbaar maken van gaten in gegevens.
Milieubarometer als hulpmiddel voor de CO2-footprint
De laatste stap is het verwerken van de gegevens tot een CO2-footprint. De vier gemeenten gebruiken hiervoor de Milieubarometer, een online meetinstrument waarmee organisaties zelfstandig een CO2-footprint kunnen maken. Stimular heeft de gemeenten een cursus gegeven, zodat zij de fijne kneepjes leerden van het werken met de Milieubarometer. Hiermee zijn de vier gemeenten goed voorbereid om de CO2-footprint zelf te gaan monitoren.